Francis
Play
Je mag dat niet onderschatten, vond hij, en dat deed hij niet. Zo simpel is het leven dacht hij. Ondanks alles kon hij verder en die arme man niet, en dat was een troostende gedachte, vraag hem niet waarom. We zouden nooit weten waarom we hier rondhangen, hij niet, en zij zeker niet. Morgen is het Allerheiligen en hij was één van hen, dacht hij dan, punt. Maar dat hij geen vrouw zou hebben die nacht, en nooit niet, ook niet wanneer hij haar het meeste nodig zou hebben, dat was iets wat hij nooit voor mogelijk had gehouden, zelfs niet kon indenken dat zoiets kon bestaan. Dat was hem te veel. Hij sloot zijn pokerscherm af op het internet en dacht dat het leven net zoiets was als poker. Soms kon je wel wat winnen, en soms verloor je, maar uiteindelijk waren de kansen rationeel mathematisch, nihil. Je kon wel winnen in het leven, dacht hij, maar uiteindelijk maakte je geen kans tegen de dood, en je kon ook niets meenemen. Uit stof ben je gekomen, tot stof zul je weerkeren. Het biertje, dat hij wilde drinken, bleef in de koelkast steken. Het zou hem toch niet meer smaken. Hij wist dat hij enkel nog nijdig zou worden als hij toch zou gaan drinken. Het was hem al te veel overkomen. Dus besloot hij om te gaan slapen. Morgen zou hij fris en helder wakker worden, zonder vragen en zonder rancune. Dat was ook een overwinning, en daarvoor had hij geen poker, geen alcohol en geen vrouw nodig. Het was goedkoop en gezond en puur natuur en de zon zou gaan schijnen, de mensen zouden hem netjes begroeten op straat, en glimlachen, in hun zondagse kleren, met hun bloempotten onder de arm, op de allermooiste dag van het jaar, Allerheiligen.
Toch bleef de behoefte om lief te hebben, te houden van. Liefde te geven aan hen die nog het lef hadden hem te dulden in hun omgeving. Het werd meer en meer een strijd om aandacht, een schreeuw om hem niet te vergeten. En die God was zo ver weg. En was hij wel God, en niet de hond van de buren? Hij wist het haast niet meer. De dood was niet meer dan het einde, dacht hij, het einde van zijn genen die opgebrand en leeg zouden weerkeren naar het onuitwisbare heelal vanwaar ze gekomen waren. Wij waren een absoluut wonder, dacht hij, dat wel. Al die op zichzelf staande, naast elkaar levende cellen en genen die hem tot mens hadden gemaakt. De welhaast perfecte machine die enkel maar stuk kon door bruut geweld. Toch kon hij niet worden begrepen door die andere perfecte machines. Ze kruisten zijn pad, op de straat, in de winkel, in de bar, maar liever niet in de bar, het stonk, het faalde, het kon niet. Soms had hij het gevoel dat slechts dat ene gen dat niet voldeed hem de das had omgedaan. Het had hem gemaakt tot een eenzame zonderling. Niet mee samen te leven, een egoïst, een freak die niet begrepen diende te worden. Als hij al eens wist wat het was, dan zou hij weten dat het meer was dan dat. Het was de tijd die besliste wie perfect was en wie niet. Je kon niet twijfelen aan de zin van het bestaan, zeker niet als volmaakt wezen. Maar hij kreeg het niet verkocht en hij was boos daarover. Heel erg boos. Hij had deuren stuk getrapt, grenzen veel te ver verlegd om toch maar dat ene ding te krijgen waarvan hij zelf vond dat het meer dan de moeite waard was. Maar anderen vonden het niet eens het vermelden waard. Het was emotie waar alles om draaide, vond hij, en niet het rationele waarvan men dacht dat het de mensheid zou redden. Rationaliteit was een ziekte in zijn wereld, emoties de helende kracht. Emoties konden niet beheerst worden, rationaliteit niet eens begrepen, laat staan dat het iets bijbracht. Het was een ingeplante fout, een ongeneeslijke ziekte, een kwetsuur die kerkleiders al in zijn vroege jeugd hadden toegebracht door in veel te koude kerken ijzingwekkende preken af te steken. Woorden die de emotie hadden uitgebannen, weggesneden, met een chirurgische nauwkeurigheid. De rationaliteit werd ingeplant als surrogaat. En toch bleef hij zoeken als een robot uit het collectief naar een beetje liefde, emotie, iets wat hem weer een beetje tot mens zou kunnen maken. Tevergeefs! Of toch niet, hij zou het nooit te weten komen, dat was zeker. De drank was het enige wat hem nog een beetje tot mens kon maken, kwetsbaar. Maar ook dat eiste zijn tol uiteindelijk, en nu was ook dat hem aan het ontglippen. Het deed hem wanhopen en zijn darmen konden de druk niet meer aan. Het was tijd om een halt toe te roepen aan dat laatste beetje hoop welk hij nog koesterde en te aanvaarden dat hij er enkel nog was om te aanvaarden. Het leven had zijn beloop gehad en er was toch niets meer aan te veranderen. Waarom zou hij spijt hebben over hoe alles gegaan is? Uiteindelijk waren er zoveel mensen geweest, in het verleden, die niet eens die ene kans hadden gekregen die hij gehad had, ook al had ze tot niets geleid. Denk maar aan al die soldaten die veel te jong waren gestorven in totaal zinloze oorlogen, overtuigde hij zichzelf. Of aan de massa's kinderen die ook veel te jong waren gestorven nog voor ze vruchtbaar waren geworden. Ze hadden niet eens de kans gekregen te treuren om een gemiste liefde. De wereld had er nooit bij stilgestaan, vroeger niet, nu niet, en later ook niet. Zuur, maar onontkoombaar waar. Het was een beetje zoals met die doodzieke man die zijn geklaag op zich had genomen toen hij in het hospitaal lag. Na een operatie aan zijn tanden had hij gezegd dat het nooit meer goed zou komen met hem, waarop hij hem vroeg wat hij dan wel moest denken, hij was stervende. Ze waren uitgepraat. De arme man was op sterven na dood en hij leefde nog.
Als alles meezit, kan ik vanavond eindelijk eens neuken zoals ik altijd al gewild heb, dacht hij. Hij was aan het pokeren op het internet en hoopte met het gewonnen geld een prostituee te bezoeken. Indien het niet anders kon, zou hij een ruchtige uit het Fabourt mee naar huis slepen, of een mislopen slet, of een alleenstaande moeder van vier kinderen, die altijd dronken was of erger nog. Ze zou niet zeuren als hij niet zou klaarkomen. Ze zou hem ook niet wegduwen wanneer hij langs haar benen zou schurken als een hitsig hondje. Maar er waren zoveel factoren waar hij rekening mee moest houden dat niets zekerheid was. Hij was hoopvol dat het echt zou lukken vandaag, maar dan mocht er geen aas vallen op de River… en er viel een aas op de River. Daar gingen zijn drie koninginnen door de straat van zijn tegenstander. Zijn all-in werd gretig opgepikt door een jochie ergens aan de andere kant van de wereld. De moed zonk hem in de schoenen. Waarom ik altijd, vroeg hij zich vloekend af? Daar ging zijn laatste geld en zijn hoop op een lekker avondje uit in de stad. Elke hand die hij kon winnen werd weggeplukt door het minderjarige zootje dat nog een heel leven voor zich uit had staan. Ze hadden er totaal geen idee van dat zijn tijd kostbaarder was dan die van hen en dat hij elke kans die hij nog had, met beide handen moest grijpen. Dat maakte hem wanhopig. Zij hadden nog tijd met hopen, hij had nog maar even. Waarom kon niemand dat begrijpen? Zijn leven bestond enkel nog uit overleven, er voor te zorgen niet verslonden te worden. Hij kon niet langer op tegen het jonge geweld dat hem elke dag steeds feller op de hielen zat. Het deficit van de tijd was het. Hij kon er niet onderuit. Het was er, en hij zag de balans, het grijze haar, de vermoeidheid die soms plots de kop opstak. Zonder enige reden zakte hij dan in elkaar in de zetel. Hij begreep steeds meer waarom oudere mensen er tegen opzagen nog buiten te komen. Bij elke stap voelden ze de onomkeerbare leegloop van de laatste restjes kostbare energie die hen nog restte. Dat kon niet meer bijgevuld worden, en dat maakte hem ziedend, ook al had hij geleerd te berusten in zijn lot. Hij nam elke dag zoals hij kwam, zonder al te veel vragen te stellen. Elke stap was een stap dichter naar het onafwendbare. Zo kon hij al de horizon van het einde zien, ook al was hij nog niet eens zo oud. Van hemzelf dacht hij dat hij dat hij nog genoeg energie bezat om een marathon te lopen. Maar toch lagen zijn grote verwachtingen voor deze avond in duigen. Zijn hele leven lag in duigen. Geen vrouw deze nacht, dat was zeker, want zonder geld kwam hij niet ver in deze stad. Het was het enige wat je nodig had om aan je trekken te komen. Er goed uitzien kon hem een heel stuk verder helpen, dat wel, maar in zijn geval hoefde hij daar niet op te rekenen. Trouwens er goed uitzien was in veel gevallen enkel maar een goed aanknopingspunt. Als de centen niet snel volgden dan was het ook voor de macho’s een verloren zaak. Deze stad kende geen genade, voor niemand. Zijn bankrekening stond laag en vrouwen leken de mannelijke energiemeter maar al te goed te zien. Het is beter om dan maar helemaal niets meer te ondernemen vannacht, beslistte hij, en onder de lakens te duiken, alleen. Maar de behoefte was gebleven om te leven, en niet te overleven zoals hem werd voorgespiegeld. Hij voelde de wurging die uitging van deze hectische wereld waarin hij leefde. Het was een haast onvoelbare brandende wurging waaruit hij niet ontsnappen kon. Ook de economie, de marketing en de reclame sloten de laatste achterdeurtjes voor hem, stilletjes en onmerkbaar haast, door ouderen te bannen uit hun boodschappen, geen zekerheden meer aan te bieden, of simpelweg het feit dat hij geen werk meer kon vinden na zijn 45ste.
06/11/11 Gisteren, eigenlijk vannacht heb ik een kerel vervoerd die wapen bleek bij te hebben. Toen ik hem had afgezet in Berchem belde de politie me om te vragen naar de man in kwestie. Blijkbaar had hij op de Groenplaats iemand met een wapen bedreigd en het slachtoffer had mijn plaat genoteerd toen hij mijn taxi nam. Ik was wel wat geschrokken want die kerel was inderdaad wel erg nerveus geweest en ik had schrik dat hij niet zou betalen. Hij zag er nochtans goed gekleed uit maar het was duidelijk dat die kerel niet normaal deed. Mocht hij niet betaald hebben was ik zeker uit mijn dak gegaan en dat zou dus niet zijn goed gekomen. Ik mag er niet aan denken. Dus nadien mocht ik bij. De politie een verklaring gaan afleggen. Gelukkig is er niets gebeurd maar ik ben nadien wel gestopt met werken. Het was me even te veel. Bovendien hoorde ik op het politiebureau over de zender dat er zware rellen waren in de Van Kerkhovenstraat met kerels die elkaar te lijf gingen met stokken en planken. De moslims vieren hun offer feest en dus hoort er zoals gebruikelijk een fikse portie geweld bij. Mijn goesting was ineens over. Ik begin toch stilletjes aan te twijfelen over de veiligheid in deze stad. Alles word netjes stil gehouden en eigenlijk weten we nauwelijks wat er in deze stad echt gebeurd. Dat is geen geruststellend gevoel. Leuk is anders. Bovendien zit ik financieel op de bodem en eigenlijk zou ik nu juist zoveel mogelijk moeten werken. Maar ik kan mezelf niet over de drempel blijven zetten. Als dit zo blijft verder gaan zal ik toch wel eens goed moeten nadenken wat ik verder moet gaan doen met mijn leven. Dit appartement verkopen en verhuizen is een oplossing, maar wat met mijn werk? De druk neemt immers alsmaar toe en ik zie geen lichtpunten meer. Ik heb wel geleerd dat vroegtijdig uit de boot springen geen oplossing is. Dat heb ik letterlijk ondervonden vroeger bij de zeescouts. Daar heb ik dat eens letterlijk gedaan en dat was geen goed idee want dan lig je in het water. Sindsdien heb ik geleerd om altijd te wachten. Soms ziet het er erger uit dan het is maar tegenwoordig vind ik toch wel dat het water aan de lippen staat in deze wereld. Maar goed dat zien we dan wel als alles wat overzichtelijker zal zijn geworden. Als het nog opklaarde natuurlijk. Maar dat moet wel. Omdat het toch al een tijdje geleden is dat ik nog eens wat over mezelf geschreven heb zal ik maar even een update geven van wat ik de laatste tijd zoal heb uitgevreten. Het belangrijkste wapenfeit was mijn poging om een 18 jarig meisje te versieren. Versieren is eigenlijk een groot woord. Het was eerder een misverstand. Serge, de cafébaas waar ik al wel meer over geschreven heb, had een jobstudente, of heeft nog altijd een jobstudente in dienst. Zij werkt woensdag –en zaterdagnamiddag wanneer hij met zijn zoontje naar het voetbal gaat. Ik kwam nooit in de namiddag in zijn café en hij had mij gevraagd, niet direct maar toch, om eens langs te gaan omdat ik dikwijls had geklaagd dat er nooit vrouwen in zijn café kwamen. Ik vond het nogal een raar idee en ik had het vermoeden dat ze te weinig volk aantrok om zijn kosten te dekken dus ging ik eens een kijkje nemen op een stille woensdagnamiddag. Daar was ze dan, een mooi, jong, zwartharig meisje met donkere ogen, Elise. Ik slikte even want ik had niet verwacht dat ze zo mooi zou zijn. Ik wilde mezelf niet wijsmaken dat ik een schijn van kans had en dus trachtte ik me zo gewoon mogelijk te gedragen. Er was niemand anders in het café en dus ging ik aan de toog zitten en bestelde een Leffe blond. Ik zei dat ik normaal nooit op woensdagmiddag op café en verzon een foefje dat er echt geen werk was die dag en dat ik dus maar op stap zou gaan. Op een gegeven moment na een biertje of drie keek ze me plots langdurig in de ogen en ik voelde mezelf zo een beetje door de grond zakken. WTF dacht ik, ik moest echt moeite doen om weg t